Se faire comprendre au décrocher :

• vous parlez avec un service médical d’urgence = U spreekt met de dienst voor dringende medische hulpverlening
• parlez lentement s’il vous plait = spreek traag alstubieft
• je comprends le néerlandais à condition que vous parliez lentement = ik begrijp nederlands als U traag genoeg praat
• y a-t-il quelqu’un qui parle français près de vous et qui pourrait m’expliquer ce qui se passe ? = is er in uw nabijheid iemand die frans spreekt en me kan uitleggen wat er gebeurt ?
• ne quittez pas = blijf aan de lijn
• vous allez parler à un médecin = een arts zal met U praten

Recueillir des informations générales :

• quels sont vos nom et prénom ? = wat is uw naam en voornaam ?
• où êtes-vous ? = waar bevindt U zich ?

localisation :

• rue = straat / commune = stad / étage = verdieping / route = weg / autoroute = snelweg
• épelez votre numéro de téléphone = geef uw telefoonnummer, cijfer per cijfer
• que se passe t-il ? = wat scheelt er ?
  

parenté :

• père = vader / mère = moeder / mari = echtgenoot / femme = echtgenote / fils = zoon / fille = dochter / ami = vriend / quelqu’un = iemand
• quel âge avez-vous, quel âge a-t-il ? = wat is uw leeftijd, wat is zijn leeftijd ?
  

circonstances :

• malade = ziek / maladie = ziekte / accident de voiture, moto, vélo, poids lourd = auto-, motor-, fiets-, vrachtwagenongeval / nombre de victimes = aantal slachtoffers / chute = val
• depuis combien de temps est-il comme cela ? = hoe lang is hij al zo ?
• a-t-il déjà présenté le même problème ? = had hij dit probleem al eerder?
• prend-il des médicaments ? = neemt hij geneesmiddelen, medicijnen ?

Utiliser les termes médicaux :

cardiovasculaire :

• douleur thoracique = borstpijn / palpitations = hartkloppingen / arythmie = aritmie / infarctus du myocarde = hartinfarct / crise cardiaque = hartaanval / hypertension = hypertensie / trinitrine = nitroglycerine, nitraat
  

respiratoire :

• difficulté respiratoire = moeilijk ademen / crise d’asthme = astma-aanval / toux = hoest / noyade = verdrinking

neurologie :

• conscient = bewust / inconscient = onbewust / malaise = flauwte, syncope / fatigue = vermoeidheid / fièvre = koorts / attaque = beroerte / céphalée = hoofdpijn / douleur = pijn / vertige = duizeligheid / nausée = nausea, braakneiging / convulsion = stuipen / épilepsie = epilepsie / paralysie= verlamming

traumatologie :

• plaie, blessure = wonde / traumatisme = trauma, verwonding / sang = bloed /saignement = bloeding /hémorragie = bloeding / brûlure = brandwonde / fracture = breuk / entorse = verstuiking, verzwikking / œdème = oedeem, zwelling

anatomie de la tête et du cou :

• tête = hoofd / front = voorhoofd / cou = nek / oreilles = oren / yeux = ogen / nez = neus / bouche = mond / dents = tanden / langue = tong / lèvres = lippen

anatomie du tronc :

• poitrine = borst / ventre = buik / dos = rug / lombaire = lenden / colonne vertébrale = werbelzuil / bassin = bekken /parties génitales = genitaliën

anatomie du membre supérieur :

• épaule = schouder / bras = arm / coude = elleboog / avant-bras = voorarm / poignet = pols / main = hand / doigt = vinger

anatomie du membre inférieur :

• hanche = heup / cuisse = dij / genou = knie / jambe = been / cheville = enkel / pied = voet / orteil = teen

viscères :

• cerveau = hersenen / cœur = hart / poumon = long / estomac = maag / foie = lever / vésicule biliaire = galblaas / rate = milt / pancréas = pancreas / intestin = dunne darm / appendice = appendix / rein = nier / uretère = ureter / vessie = blaas / utérus = baarmoeder / ovaire = eierstok / thyroïde = schildklier / artère = slagader, arterie / veine = ader, vene / muscle= spier

autres pathologies :

• allergie = allergie / éruption = uitslag / démangeaison = jeuk / piqûre d’insecte = insectenbeet / lithiase = steen / frisson = rillingen / diabète = diabetes, suikerziekte / grossesse = zwangerschap

Décider :

• écoutez mes conseils = luister naar mijn raad
• les secours se rendent vers vous = er is hulp onderweg
• ce n’est pas grave, ne vous inquiétez pas = het is niet erg, maak U geen zorgen
• allez à l’hôpital consulter un médecin = ga naar het ziekenhuis om een arts te raadplegen
• je vous envoie une ambulance (et un médecin) = ik stuur U een ziekenwagen (en een arts)
• allez à la pharmacie (en français pharmacie, avec une croix verte) = ga naar de apotheek (in het frans « pharmacie » met een groen kruis)
• rappelez le 15 = bel het nummer vijftien terug
• vous pouvez raccrocher = U mag inhaken, U mag de hoorn neerleggen